Reve schreef het al: ‘Men kan weg moeten zonder dat men ergens heen moet. Dat zijn de gevallen dat men ergens vandaan moet.’ Toen ik dat voor het eerst las, noteerde ik het meteen in mijn die-moet-ik-onthouden-boekje. Ik vermoedde dat de uitspraak nog vaak van pas zou komen. Als troost. Als steuntje in de rug. Om mezelf te vertellen dat er niets mis is met afstand nemen van de wereld die als de jouwe geldt.
Even geen verhalen over nog meer verdronken vluchtelingen in de Middellandse zee. Geen beelden van rouwende moeders in Ecuador. De soap van Rey op de pauzeknop. De nasleep uit Brussel en Parijs: het kan allemaal wachten tot ik terug ben.
Ergens vandaan hoeft niet ver te zijn. Weg, dat is ook de hoek om, het veld in, waar de lente leeft. De kou hangt nog wel in de lucht maar de zon is al warm. Ze laat de dauw glinsteren in de tarwe. Helpt de sleedoorn bij het ontvouwen van zijn blad. De hemel is behangen met levenslustige geluiden. Boven de akkers, het lied van een leeuwerik. Hoog in een boom, de roffel van een specht. In de verte roept een pauw zijn naam naar de hanen in de buurt, die beurtelings om het hardst een antwoord kraaien. Onverstoorbaar streelt de treurwilg de lucht met zijn geelgroene twijgen, terwijl de schapen een eindje verderop me aanstaren met een bemoedigende blik: er gaat niets boven een leeg hoofd.
Zoveel lieflijkheid op een paar vierkante meter. Straks ga ik nog denken dat alles goed is zoals het is.
Deze column is gepubliceerd in de Limburgse kranten op 22 april 2016.
De hoek om, het veld in.
Ank, sublieme weergave van de lente die in aantocht is. Het leest bijna als een gedicht. En fijn dat Annemiek langzaamaan tweekleurig begint te worden. Nu weer een veegje groen naast een puntje rood.
Alweer geweldig geschreven Ank! Zo herkenbaar dat gevoel.
Mooi, we gaan dit morgen samen beleven!
Ja! Ik verheug me!