Nu onze jongste vogel ook op uitvliegen staat, denkt ze niet alleen na over haar eigen nieuwe leven in de stad, maar ook over het onze: ‘Nemen jullie straks een hondje, als ik weg ben?’ Manlief mist na de vrolijke kennismaking met andermans kwispelend gezelschap een stuk uit zijn kuit. Sindsdien denken we over die vraag niet meer na. Bovendien laten we onszelf graag uit.
Vrienden hebben ons voor een paar dagen hun heerlijke huis in Amsterdam aangeboden. Daar zeggen wij nu graag ja op. Op weg van het pontje over het IJ naar ons logeeradres in Noord treffen we Simon, een Amsterdammer van een jaar of zeventig. Groene gympen, blauw petje achterstevoren op zijn hoofd. Zijn scootmobiel is zijn stoel op de stoep voor zijn appartement. Bij de voordeur, twee meter van hem vandaan, loopt een reiger. Zijn grote vriend. ‘Karel, die eet uit mijn hand. Leverworst, stukjes kaas, alles. Hij komt hier al twee en een half jaar, elke dag twee keer. Het hoeven echt geen vissies te zijn.’ Simon lacht een tevreden, tandeloze lach. ‘Het is goed zitten hier. Kijk!’ Hij wijst naar het kanaal aan de overkant van de straat. ‘Daar zit een koppel zwanen met vijf jongen. En als ik naar links kijk, kan ik in de verte de Westertoren zien.’ We kijken met hem mee en zien wat hij ziet: het leven aan zijn voeten.
Meer heb je niet nodig om een beetje gelukkig te zijn, dus. Een stoepje, een leuk uitzicht en af en toe een vogel, die langs komt om een hapje mee te eten.
Deze column is gepubliceerd in Dagblad de Limburger en het Limburgs Dagblad op 6 juni 2014.
Tijd voor het ontbijt.
Weer leuk geschreven ank!
Sterkte met het lege nest…